De boternoot, zo nu en dan ook bekend onder de naam witte walnoot, komt van oorsprong uit het oosten van Amerika en zuidoost Canada. De boom kan tot 25 meter hoog en 20 meter breed groeien. De boternoot houdt van een diepe ietwat vochtige en licht alkalische grond. De boom staat het liefst in de volle zon en op een plek beschut tegen al te sterke wind. Deze soort is de meest winterharde noot uit de familie, tot -35°c. De boternoot wordt vergeleken met andere soorten uit dit geslacht, met gemiddeld een jaar of 75, niet zo oud. De boternoot is door een kankerziekte, veroozaakt door de schimmel Sirococcus clavigigenti-juglandacearum, behoorlijk in aantallen verminderd. De boom is eenhuizig, ze bevat zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen. De mannelijke bloemen vormen lange groene naar beneden hangende slierten (katjes), de vrouwelijke bloemen bloeien roze/rood en staan iets naar buiten. De boternoot wordt door de wind bestoven. De plant is zelfbestuivend. De vruchten kunnen 3 tot 6cm groot worden en zitten in clusters van 3 tot 5 aan de boom. In de groene vruchten zitten de noten, het is verstandig om ze nadat ze uit de groene schil zijn verwijderd te laten drogen voordat je de noten kraakt. De noten hebben een goede zoete smaak en kunnen vers prima gegeten worden. Ze kunnen ook worden verwerkt in gebak, taarten en verwerkt worden tot meel om mee te bakken. Het hout van deze boom is erg rotbestendig en door de wat zachtere textuur als de zwarte noot goed bewerkbaar en daarom zeer geschikt voor het fabriceren van bijv. meubels, kasten, deuren etc. Er is ook een kruising van de boternoot (juglans cinerea) en de hartnoot (juglans ailantifolia cordiformis) die bekend staat als de Buartnoot. |